Fladderig en jong trof zij tegen de reling een getormenteerde ziel. Golven glinsterden in de zon. Een helblauwe hemel strekte zich feestelijk om hen heen. Zijn hoofd gebogen, dichtregels gedijden best op diepgevoeld leed. Zij wees hem de schoonheid van het zilver in de zee. Hij wilde wel zoenen. Liever hoorde ze Griekse verzen. Zijn
Tegen de stadsmuur aangevleid, het Zutphen van weleer, daar ligt een wereld onvermoed. Een verre reis die niemand maakt, terwijl de weg zo simpel is. Besnorde mannen kijken bevreemd. De Weekendschool fietst wanordelijk. Met meisjesharen onder een shawl betreden wij beschroomd een culturele drempel. Mijn grootste schavuiten kennen het hier en wijzen ons de weg.
Een man, een bal, een fust met bier. Dat is het beeld wat Graafschap schept. Tot nu. Tot hier. Het is veel meer dan dat. Het is bloeiend fluitenkruid langs karrensporen wegen. Avondzon op oude steden, bossen onbetreden. Eiken die een pad omzomen als kathedraal gewelven. De tuin besneeuwd met bloesemblaadjes. Blauwe hemel. Lentezin. De
Het witte dons wat broeden wou zonder ooit een haan te zien. Venijnig breed op twintig eieren. Zoon smeerde haar een boterham met pindakaas, bezorgd dat ze niet eten zou. Plots is alles onbewaakt. Lentegroen. Lucht vol belofte. De roos verheugd beknopt. Daarachter, cyclus der natuur, het einde in twee delen.
‘Vogels, toe, kan het wat zachter?’ Haar blote benen moeten bruin. Ik kreeg een verkreukeld ijsje. Binnen schalt het nieuws. Eén uur. Opa is gestopt met spitten, laaft zich aan het wereldleed. Mijn taak is nog de deken in het stopcontact. Zomer zal het wezen, maar haar slaapje moet verwarmd. Kusje in de volle zon.
Een met bloed besmeurde vlag. Weer is besloten dat het niet mag. Het staat zo ongezellig. Een volk geruisloos weggevaagd. Als Indonesië daarom vraagt. Het staat zo ongezellig. De vlag die Nederland zelf gaf. Symbool van hoop en perspectief, van ooit… gerechtigheid. Zodanig verboden in West Papoea, dat marteling en gevangenisstraf volgt op het enkel
Het was warm en aardedonker. Tropennacht zonder electriek. Op de veranda zongen studenten wachtend op een goed bericht. Vader was nog hulp gaan halen en ternauwernood op tijd om met zaklamp bijgelicht te zien hoe een leven begon. Krekels tsjirpten, kikkers kwaakten. Het Papoea lied was meerstemmig, maar zacht. Wat ik betreur, enkel geuren blijven
‘Hoe lang duurt tijd?’ Dat vraagt mijn zoon met één teen in één schoen. Wij wachten al een eeuwigheid. Hoe lang duurt tijd? De vraag vertraagt zijn dadendrang. ‘Zoon, in jouw aanwezigheid duurt tijd ontzettend lang.’
In luxe cadeauverpakking rijden we hem naar het zuiden. Gruizige resten van wat was. Wij dansen bevreesd om de bus. ‘Goh, zwaar,’ zegt neef en legt de link die ik niet denken wil. Zoon ziet begerig hoe de bus verknutseld kan. Het grijze stof staat mijlenver van het leven in mijn hoofd. Het is enkel
READ MORE