Tegen de stadsmuur aangevleid,
het Zutphen van weleer,
daar ligt een wereld onvermoed.
Een verre reis
die niemand maakt,
terwijl de weg zo simpel is.
Besnorde mannen kijken bevreemd.
De Weekendschool fietst wanordelijk.
Met meisjesharen onder een shawl
betreden wij beschroomd een culturele drempel.
Mijn grootste schavuiten kennen het hier
en wijzen ons de weg.
Schoenen moeten uit.
Mijn sokken zijn geen vrienden.
Vele mannen sluipen zacht in een fluwelen zaal.
Schuine tempels op het tapijt, gekrulde houtsnijwerken,
kansel met kantelen, een moors betegelde muur,
indigo en ossenbloedrood. Zo zou ik willen wonen.
De jongen met de grootste mond, laat zijn leren jasje aan,
is onverwacht met microfoon het podium beklommen.
Zijn stem is hoog. Melodieus zingt hij Arabische klanken.
Zijn vrienden bidden serieus, ze klieren nou eens niet.
We knielen, buigen, liggen languit. Mekka lijkt steeds dichterbij.
Dat buiten gewoon Zutphen is. Je zou het zo vergeten.
Toen de wereld riep ´je suis Charlie´, riepen zij ´je suis moslim´.
Twaalf jaar, op zoek naar een identiteit, haaks op de moraal.
Ze zijn meer moslim, dan wij Charlie, maar bedoelden ze dat radicaal?
De Imam spreekt verontschuldigend, damt hun bravoure in.
Bedeesd zegt hij: ´Wij zijn gastvrij. Iedereen is welkom hier,
maar er is niemand die dat weet…´