Mijmerig fietstochtje met dochter. Plots duikt uit het struikgewas een man op. Rood aangelopen gezicht en een opgejaagde blik in de ogen.
‘Buurvrouw, weet u wel dat er heel veel post in uw brievenbus zit?’ roept hij, alsof het einde nabij is. Ik troost hem zo goed en zo kwaad als het gaat.
Zijn vadsige hondje moet de zaak bewaken, maar krijgt daar vrijwel geen kans toe. Veel eerder heeft de baas zijn tanden er al in gezet.
Dochter kijkt hem poeslief aan. Met haar drie jaar en blonde krullen heeft ze een hoog schattigheidsgehalte, maar er is te veel ellende in de wereld om daar oog voor te hebben.
‘Wat een weer hè,’ vervolgt hij, zwaar ontdaan over welk weertype dan ook.
‘Ja, heerlijk,’ roep ik hard op een donkergrijze winterdag, in een poging hem te ontregelen.
‘Nou, ik moet toch weer naar de dokter. Moet u mijn voeten zien, helemaal opgezwollen.’ Hij tilt zijn broekspijpen op en laat zien, wat ik niet wil zien.
‘Ik ben jarig,’ gooi ik er snel tussen. Ander onderwerp. Om meteen daarna spijt te krijgen. Misschien brengen felicitaties wel een fysieke aanraking met zich mee. De afstand blijft gelukkig onveranderd.
‘Gefeliciteerd. Vorige week was mijn zoon jarig. Daar gaat het niet goed mee. Allemaal bulten op zijn rug. Jeukt als de ziekte. Hij kan niet autorijden, niet werken. Ze springen open en wat eruit komt, krijg je niet meer goed uit de autostoel…’ wat had ik nu graag mijn vingers in de oren gestopt en ‘Rabarber, rabarber!’ geroepen. Och, levendige fantasie, verschoon mij van het beeld dat zich op mijn netvlies vormt.
Ik veins een enorme haast en maak me uit de voeten.
‘Waarom gaan we niet bij hem op bezoek?’ vraagt Dochter als we verder fietsen. ‘Ik ben nog nooit bij hem binnen geweest.’
‘Goede vraag.’
‘Ik zou best eens bij hem willen logeren,’ mijmert ze verder.
‘Fijn, zo’n man alleen in het bos. Ik zal vragen of hij een kinderbedje heeft.’
‘Ja, mag het? Joehoe!
Maar wel samen met jou.’