Fladderig en jong trof zij tegen de reling een getormenteerde ziel. Golven glinsterden in de zon. Een helblauwe hemel strekte zich feestelijk om hen heen. Zijn hoofd gebogen, dichtregels gedijden best op diepgevoeld leed. Zij wees hem de schoonheid van het zilver in de zee. Hij wilde wel zoenen. Liever hoorde ze Griekse verzen. Zijn

Zand schuurt Tranen kraken droog In de branding -hoe cliche- Wiegen witte rozen mee Gooit iemand boos Zo’n bos in zee? Het moet Ze horen nu bij jou Rozen in een zee van rouw In knop In bloei Verwelkt Te snel… Einder oneindig Vlagen van wind Jij bent Aanwezig In Afwezigheid