‘Hoe lang duurt tijd?’ Dat vraagt mijn zoon met één teen in één schoen. Wij wachten al een eeuwigheid. Hoe lang duurt tijd? De vraag vertraagt zijn dadendrang. ‘Zoon, in jouw aanwezigheid duurt tijd ontzettend lang.’

Op ondoorgrondelijke apparatuur ploegt men enkel vorsend. De blik op spieren, strakke outfit, loden ringen torsend. In een opgepompte sfeer prijkt op mijn knie een vlek. Ik kijk bedremmeld om me heen. Is dit de juiste plek? Op schermen kijft men knauwend om een prijzig bruidsgewaad. Ik trek aan iets wat nimmer loskomt. Zie, dat

Het zijn grote gevoelens die tot dichten noden. Verlangen, verlies, vertwijfeling, ontketent Zutphen dat in mij? Het stiefkind, dat wij gnuivend doorkruisten, minachtend een dorp genoemd, te klein voor toekomstdromen. Waar een wereldstad glans verleent aan ieder die zich daar verschanst Al hangt men in de grote stad, voortdurend op de bank. Al is het

Lucht trilt van verwachting. Tree voor tree als schoolklas hemelwaarts. Stenen zuchten gekruld omhoog. Meisjes vlechten zich dooreen. Jongens kletsen over gevechten, gebroederlijk lopend, hand in hand. De toren geeft haar hoogte bloot. We zien de rode daken, het Koelhuis en de witte brug. De IJssel kaatst de zon terug. Een fietser in de diepte

Vol goede moed op pad, op reis. Het stadshart lonkt. De motor ronkt. Mijn nageslacht wil onderwijs genieten. Linksom rechtsom rechtdoorzee. We kunnen er niet komen, nee. Zutphen heeft haar poorten dicht, haar wallen hoog, haar armen toe, haar ingewanden open, bloot in kwetsbaar ongenoegen. Een wals gaat schuil in zwarte wolk, probeert ons te

Te koop De bakens van mijn jeugd Tuin met gele paardenbloem Waar broer van zei Als jij die eet, zal je onbedaarlijk lachen Mijn ongeloof was groot, maar toch Nog kauwend op het gele blad Kwam het besef Hij kletst maar wat Het witte bitter van de steel We lachten, onbedaarlijk veel Dagen, lang vervlogen

Zand schuurt Tranen kraken droog In de branding -hoe cliche- Wiegen witte rozen mee Gooit iemand boos Zo’n bos in zee? Het moet Ze horen nu bij jou Rozen in een zee van rouw In knop In bloei Verwelkt Te snel… Einder oneindig Vlagen van wind Jij bent Aanwezig In Afwezigheid

Een was, een plas, een traan, een boer. Een plein vol vrouw, een arm vol kroost. Een hoofd vol waas, een zoon vol traag. Een kind met wil. Een vuur van vraag. Morgen evenals vandaag. Een maal vol strijd. Een woord zo lief, zo lief, zo zacht en toch zo boos naar bed gebracht…